//
you're reading...
Forensic Psychiatry

Dirck Volkertszoon Coornhert

Onderstaande lezing is uitgesproken bij de officiele opening van FPA Coornhert.

Dirck Volkertszoon Coornhert in Forensisch-Psychiatrisch Perspectief

Goedemiddag allemaal.

Laat ik eerst het management en bestuur van de RvA danken voor de uitnodiging om hier vandaag voor u te spreken.

Dames en heren, wie late Middeleeuwen en humanist zegt die komt al vrij gauw uit bij de wereldberoemde Rotterdammer Erasmus. Maar de Lage Landen brachten in de 16e eeuw nog een andere grote denker voort die zijn tijd ver vooruit was.

Dirck Volkertszoon Coornhert werd in 1522 geboren als zoon van een gegoede Amsterdamse handelsman; hij kreeg een degelijke doch vrijzinnige katholieke opvoeding, met de obligate reizen als adolescent naar de wereldmachten Spanje en Portugal.

Zijn biograaf Bonger kenschetst hem als volgt:

“Hij was een man van ongemeen brede belangstelling die op het gebied van de theologie, de ethiek, de politiek en de literatuur belangrijk en invloedrijk werk heeft verricht. Zijn naam is dan ook – en die eer deelt hij met maar weinig schrijvende Nederlanders – tot ver in het buitenland bekend geworden. (…) De man die zelf niet tot een kerk, groep of secte wilde behoren, die nooit volgelingen heeft willen hebben, is zo veelzijdig dat geen benaming zijn geestelijke persoonlijkheid geheel dekt.” [einde citaat]

Coornhert was dus een bijzonder veelzijdige man. Daaraan kan toegevoegd worden, dat hij in zijn kost voorzag als verdienstelijk etser en graveur, want hij kwam om met zijn eigen woorden te spreken: “een wyle tyts in quader gratie” bij zijn moeder, nadat hij tegen haar zin op 18 jarige leeftijd een veel oudere en onbemiddelde vrouw trouwde. We zouden hem, alles bij elkaar, de welbekende label “homo universalis” kunnen geven. Het voert uiteraard te ver om nu al die kanten van hem te belichten.

Eén specifieke zijde van hem is wel relevant voor vandaag en dat is dat Coornhert ook een delinquent was. Nou hoor ik u al denken: is dat nou zo’n goed voorbeeld voor een FPA en haar clientèle?

Laat ik vooropstellen dat het rumoerige tijden waren.

En om u in vogelvlucht de historische context te schetsen het volgende.

De Lage Landen probeerden zich in die tijd te ontworstelen aan de Spaanse furie. Karel V en vanaf 1555 Philips II probeerden de politieke macht steeds meer te centraliseren wat als een keurslijf werd ervaren. Ook religieus-cultureel namen de spanningen toe. Een toenmalig Nederland dat steeds protestantser werd onder de invloed van Luther en Calvijn werd als recalcitrant ervaren door de streng katholieke Spaanse vorsten. We hebben het dan ook over een tijd van Spaanse inquisitie, brandstapels, beeldenstorm etc.

U begrijpt: roerige tijden dus.

Je kon als vroom en goedwillend mens derhalve eenvoudig in de bak belanden. Aan de andere kant kon je, je vreselijk crimineel uitleven zonder ooit achter tralies terecht te komen.

Ik vertel u helemaal niets nieuws natuurlijk; toch wil ik als concreet voorbeeld gaarne het relaas van ene Godfried van Mierlo noemen, (zonder daarbij de bedoeling te hebben hedendaagse naamgenoten tegen het hoofd te stoten); dit heerschap vond de boekdrukkunst nl. uiterst moreel verwerpelijk en had dit liefst per decreet willen verbieden. Godfried bracht het, in die dagen, dan ook tot bisschop. Eerst van Haarlem dat in 1578 echter in handen van de calvinisten viel. Hij moest toen vermomd deze stad ontvluchten om zijn vege lijf te redden. Busken Huet beschrijft het aldus in zijn boek “Het land van Rembrand”:

“Op een schoonen Mei- en H. Sakramentsdag, terwijl de roomsche gemeente de kathedraal vulde, kwam het haarlemsch garnizoen met zwaarden en pieken de kerkgangers uiteendrijven. De bisschop Van Mierlo bragt voor eene som gelds er het leven af. Een priester van minder rang kreeg aan den voet van het hoofdaltaar een doodelijken dolksteek in den rug. De moordenaar werd naderhand gestraft, maar de kalvinistische burgemeester handhaafde het in bezit nemen van het gebouw. Dit bleef eenige maanden gesloten, werd ontdaan van de katholieke versierselen, en toen overgegeven aan de gereformeerden.” [einde citaat]

In 1582 vervolgde van Mierlo zijn loopbaan als wijbisschop van Munster tot in 1587 Deventer door de Spanjaarden werd heroverd en hij daar opnieuw benoemd werd tot bisschop.

Nu weer terug naar Coornhert. Hij belandde dus zelf ook in het gevang. Even de achtergrond van dit voor ons nu belangrijke voorval.

Coornhert was zoals gezegd een vrijzinnig katholiek die autonoom zijn katholieke geloof beleed, doch wel in een maatschappij die toenemend gepolariseerd raakte tussen een deel van de bevolking die de staatsgodsdienst trouw bleef en een deel van de bevolking die daar toenemend van vervreemd raakte en zich wendde tot de protestantse bewegingen. Een polarisering die zijn dieptepunt misschien vond in de Beeldenstorm van rond en na 1566 waarbij volksmeuten de kerken aanvielen en niet alleen veel kapotsloegen maar ook veel rijkdom ontvreemdde eraan.

Een polarisering, dames en heren, die met treurnis en wanhoop gade werd geslagen door Prins Willem van Oranje, in zijn leven een vriend van Coornhert. Bonger schrijft over hun relatie het navolgende:

“Op Kerstavond van 1564 had de Prins zijn grote rede in de Raad van State gehouden, waarin hij ontkende dat de wereldlijke overheid het recht had om over „conscienties‟, dat hier niet alleen als geweten maar ook, als bij Coornhert, als godsdienst belijding moet worden gezien, te heersen. Beiden waren nog Rooms Katholiek, beiden hechtten weinig aan „ceremoniën‟, van beiden werd gezegd en wordt nog gezegd dat zij „Nicodemieten‟ (uiterlijk Rooms, innerlijk Protestant) waren, beiden misten elk fanatisme. Voeg daarbij dat de Prins zich in godsdienstzaken gaarne liet voorlichten, daar hij ondeskundig was „in religionibus‟, dan is het niet te gewaagd om een hypothese van prof. Tenhaeff: „De sleutel tot ‘s Prinsen innerlijk wezen ligt, dunkt mij ergens bij Coornhert‟ als juist te erkennen.” [einde citaat]

En het was nu deze relatie met Willem van Oranje die Coornhert in een verdacht daglicht stelde met de autoriteiten. Coornhert vond de relatie die hij had met Willem van Oranje en andere opstandige edelen in elk geval compromitterend genoeg om zich onveilig te voelen waar Philips II met de komst van Alva schoon schip wilde maken met de onrust in de Lage Landen.

Coornhert schrijft daar later zelf het volgende over:

“… den dangereusen tyt ende datter knechten in ‘t landt quamen ende daerduer beducht was, dat cum inter arma leges sileant hy duer eenighe quade delatie ofte anders in eenich oneer van gevangen te werden ofte anders zoude mogen commen” [einde citaat]

En die gevreesde oneer, temidden van het gekletter van wapens en het zwijgen van de wetten, dat kwam er uiteindelijk ook van. Na een mislukte aanval op Amsterdam door de opstandelingen aangevoerd door Brederode neemt hij, inmiddels stadssecretaris van Haarlem, ontslag en vluchtte mei 1567 naar Keulen. Ik citeer zijn biograaf Bonger die zelf ook Coornhert erin citeert:

“Na korte tijd acht hij de toestand weer veiliger, hij keert terug, vat zijn ambt weer op, maar nadat in Augustus Alva in ‘t land was gekomen wordt hij de 14e September „gevlogelt, gebonden en geboeyent op eenen wagen geworpen ende… als de meeste quaet-doender gebracht in de Hage…” [einde citaat]

In deze Gevangenpoort in Den Haag worden hem meerdere punten ten laste gelegd door de Raad van Beroerten en uit de verhoren van hem en zijn vrouw blijkt dat zijn relaties met de Prins en andere edelen en zijn optreden als stadssecretaris tegen de “nyeuwe predicatie” de hoofdoorzaken van zijn gevangenneming zijn geweest. Hij wordt ook uitdrukkelijk gevraagd waarom hij naar Keulen is gevlucht.

Wanneer alle processtukken eenmaal naar Alva zijn gezonden, krijgt hij via, via bericht dat hij weer gevangen zal worden genomen. Dit nadat hij in de tussentijd op borgtocht was vrijgelaten met de belofte zich op verzoek te melden. Hij breekt daarop deze belofte en weet met hulp van Brederode in de zomer van ’68 opnieuw te vluchten. Zijn vrouw vlucht ditmaal mee met hem uit voorzorg.

Het bijzondere nu van Coornhert was dat hij alle frustratie en ergernis over zijn onrechtvaardige (want politieke) gevangenschap, voorbeeldig wist te sublimeren in het schrijven van het boekwerk Boeventucht. Mooier nog is de ondertitel: “Middelen tot mindering der schadelyke ledighghanghers.” Want aan ledigheid had deze bezige bij een broertje dood. Het pamflet van circa 16 kantjes werd pas 20 jaar later in boekvorm uitgegeven. Ditmaal in een land dat al haar onafhankelijkheid had afgedwongen.

We zijn zo, halverwege, aanbeland bij het thema van deze lezing, Coornhert in forensisch psychiatrisch perspectief.

Zelf noemde hij Boeventucht een “ruyd bewerp om by verstandigen beter na gedacht ende volkomelijker ghehandelt te werden”. Nu zouden we het een hele vroege voorganger van een forensisch zorgprogramma kunnen noemen.

Hij had het in Boeventucht over de zinloosheid van het ledige opsluiten van mensen die voor een belangrijk deel door omstandigheden buiten hun macht tot criminaliteit vervallen waren. Belangrijk was dan ook in zijn ogen de jaren van gevangenschap zo te gebruiken dat de delinquenten eenmaal weer vrij zo goed mogelijk weer zouden kunnen meedraaien in de maatschappij. Het moge duidelijk zijn dat hij met deze preventieve inzichten zijn tijd ver vooruit was. Ik wil met u nu iets meer de diepte in van wat Coornhert in Boeventucht aan voorstellen deed.

Laten we beginnen met wat hem ertoe heeft gebracht Boeventucht te schrijven. Daar schijnt toch weer zijn krachtige, uiteindelijk op inhoud gerichte, karakter doorheen.

“Omdat ik niets te doen had, maar tegelijk vijand van niets doen ben, vatte ik het plan op door een verantwoorde werkzaamheid deze vijand van me dwars te zitten: in mezelf met enig schrijfwerk dat nuttiger zou zijn dan niets doen, maar ook in anderen, door te speuren naar middelen om het aantal misdadige leeglopers te doen afnemen, tegen wie tot de dag van vandaag met weinig resultaat veel plakkaten zijn uitgevaardigd.
Immers, omdat de leden van de Staten het druk hebben met zovele belangrijke bestuurszaken van het gewest dat er wel nauwelijks een vrij ogenblik zal zijn om deze ideeën van mij aan te horen (laat staan uit te voeren), gesteld al dat er iets goeds in kan worden aangetroffen, kan ik ook gemakkelijk vermoeden dat het mijn ondeskundige pen zwaar zal vallen iets te voorschijn te brengen dat tot dusver verborgen kan zijn gebleven voor zoveel zeer deskundige bestuurders van het gewest.
Daarom heb ik zonder me erdoor te laten afschrikken dat niemand me dankbaar zal zijn en velen me het kwalijk zullen nemen het aangedurfd de hiervoor genoemde door mij bedachte middelen op schrift te stellen; met een dringend verzoek aan alle deskundigen die ze onder ogen zullen krijgen ze, door het overbodige te schrappen en het ontbrekende toe te voegen, veeleer te willen verbeteren dan te verwerpen. Ze zijn immers niet voortgevloeid uit ijdel streven naar eigen roem, maar uit de sociale bewogenheid van iemand die liever helemaal niet dan tot niemands voordeel zou leven.” [einde citaat]

Na deze, voor onze oren wat onderdanige uitleg, komt hij met een weergave van de enorme toename van de criminaliteit in die roerige burgeroorlogstijd. Hij beschrijft drie oorzaken voor deze toename:

1. Allereerst wat hij noemt het ‘ledighe brassen’ dat men bij de armen kan vaststellen, een leven van lediggang en verspilling.

2. Ten tweede de ‘hope van onghestraftheyd’ bij de delinquenten. We zouden het nu een te kleine pakkans noemen.

3. Ten derde: een ‘cleyn ontsich voor eenen quaden voormiddaghe’, hiermee bedoelt hij dat de delinquenten een snelle doodstraf niet als erg afschrikwekkend beschouwen, vergeleken bij hun erbarmelijke omstandigheden.

Voor deze 3 oorzaken heeft hij ook telkens een ruimere verklaring:

1. Het ‘ledighe brassen’ komt door een gebrekkige overheidstoezicht op en betrokkenheid bij de armen.

2. De ‘hope van onghestraftheyd’ is er bij de delinquenten ten gevolge van het feit dat slachtoffers niet geneigd waren aangifte te doen (uit vrees voor wraak) en ambtenaren van justitie, op hun beurt, zich concentreerden op zaken die financieel het meest opbrachten en daardoor het gros van delicten negeerden.

3. En met het ‘cleyn ontsich voor eenen quaden voormiddaghe’, wees Coornhert vooral op het stuitende gebrek aan maatschappelijk perspectief bij veel potentiële delinquenten.

Vervolgens presenteert Coornhert ook middelen om deze oorzaken doelgericht aan te pakken. Ook nu per aangestipte punt:

1. Het ‘ledighe brassen’ dient tegengegaan te worden door een registratie aan te leggen van diegenen die boven hun stand leven of al bedelend niets productiefs doen.

2. De ‘hope van onghestraftheyd’ dient in de kiem gesmoord te worden door justitie voldoende te bemensen en de straf dient geen ruimte voor wraak te laten door de dader. Lange straffen dus.

3. En het ‘cleyn ontsich voor eenen quaden voormiddaghe’, dient aangepakt te worden door het gewoonweg erger maken van de straf. Deze ergere straf dan de dood is in zijn ogen de dwangarbeid. Dat kan oplopen tot een levenslange straf (althans 100 jaren) zwoegen op een galeiboot. Hij dacht echter ook aan landwinningsprojecten, industriële werkplaatsen en arbeidskampen op het platteland.

Na deze middelen zet Coornhert uiteen wat hij voor resultaat verwacht. En daar speelt hij, allereerst, uiteraard in op het economische gewin: in plaats van ledigheid wordt er geproduceerd, niet uit vrije wil, maar dat maakt voor het resultaat minder uit: beter iets dan niets, dat zagen we al eerder terug in zijn gedachtegang. Omdat het vervolgens wat oplevert zal justitie ook eerder geneigd zijn te straffen.

Een ander opzienbarend onderscheid dat Coornhert maakt is dat tussen aan de ene kant “boze, ongeneselijke schelmen” welke we nu therapieresistente psychopaten zouden noemen en de ‘kwade luiden’ waar best wat mee aan te vangen viel, in preventieve zin. Juist voor deze voor verandering bevattelijke groep achtte Coornhert de sociale werkplaatsen erg geschikt: door ze iets te laten verdienen, konden ze langzamerhand wennen aan een deugdzaam bestaan.

Deze voor die tijd ongekend optimistische benadering van de verworpenen van de samenleving past bij de idee van het zogenaamde “perfectisme” dat Coornhert aanhing. Het kwam erop neer dat hij de erfzonde en het daarmee samenhangende determinisme verwierp zoals deze door Calvijn e.a. werd geopperd.

Coornhert geloofde in de volmaakbare mens, in de vrije mens ook en dichtte het redelijke verstand een belangrijke rol toe bij het voorkomen van sociaal verval. Coornhert moest niets hebben van het agressieve reflectoire zwart-witte reptielenbrein dat in ons huist. Hij was ook te verfijnd om alleen uit te gaan van zijn limbische brein dat vergeven is van niet alleen angstige, maar ook beangstigende vooroordelen. Nee, in het drievoudige evolutionaire breinmodel van McLean zou hij de man van de pre-frontale cortex zijn: van het duurzaam overdenken. En van het baseren van je denkbeelden op zo realiteits-getoetst mogelijke aannames. “Evidence based” zijn de woorden die bij ons opkomen nu, althans het streven ernaar.

Met het grote accent op de rede valt ook de weerzin van Coornhert tegen ledigheid te begrijpen: want het is die ledigheid die maakt dat je, je verstand niet ontwikkelt. Het leven in zonde verwordt, zo schrijft hij, tot een gewoonte, ja, soms zelfs een subcultuur die doorbroken dient te worden. De leeglopers dienen dus kansen aangereikt te worden om iets van hun leven te maken ten bate van het individuele én het algemene belang. Ontbreekt dat perspectief dan groeit het aantal onverbeterlijken en slinkt het aantal van diegenen waar nog iets mee aan te vangen is, met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. Het is dus een kwestie van kansen krijgen én kansen pakken. Want doe je dat niet, dan rest uiteindelijk niets anders dan opsluiten, maar alleen als ultimum remedium.

Coornhert had, als rasechte optimist, echter meer oog voor het stimulerende en beschavende effect van de sociale werkplaatsen: het zou bij andere lediggangers gaandeweg het idee doen huizen dat nietsdoen inderdaad tot niets leidt. Stukje bij beetje zou de maatschappij met dit liefdevol investeren in elke medemens gaandeweg gaan renderen.

En wat, dames en heren, heeft Coornhert, tegen de stroom in, ongelooflijk gelijk gekregen. Want hij mag het bij leven niet hebben mogen meemaken, hij stierf te Gouda in 1590, maar in Amsterdam werd echter al in 1596 een zogenaamd tucht en verbeterhuis geopend. Daar konden voornamelijk jeugdige delinquenten met het oog op hun toekomst veroordeeld worden tot een gedwongen opname in plaats van de bekende onterende lijfstraffen. De stadssecretaris van Leiden bezocht dit tuchthuis in 1597 toen ook daar zo’n instelling werd overwogen. Bij de oprichting ervan schreef deze Jan van Hout in zijn dossier:

“daertoe geen cleyn behulp geweest en zijn geschriften, die by eenige liefhebbers des vaderlants ten zulcken eynde voor eenige jaeren zo in geschrift als in druc waren uytgegeven. Diemen goet gedacht heeft van in desen te dienen tot onderrechtinge en hiertoe voegen: Discours onder verbeteringe van verstandigen… de handt ende pen melden Dirc Volckertsz. Coornhert, daer ooc mede over een stemt de tijt ende plaetse, deurdien de zelve XXIVen Octobris LXVII opte voorpoorte in den hage gevangen lag”. [einde citaat]

Coornhert zelf is al eeuwen heengegaan, maar zijn menslievende gedachtegoed leeft tot op de dag voort. Ik weet welhaast zeker dat Reinier van Arkel deze voorbeeldige persoon geheel in zijn traditie zou zien staan. Met het Centrum Forensische Psychiatrie in het algemeen en de Forensisch Psychiatrische Afdeling in het bijzonder probeert de Reinier van Arkelgroep, geïnspireerd door die humanistische visie van Coornhert een forensisch-psychiatrische behandeling vorm te geven. Dit komt tot uitdrukking door niet alleen in risico’s of gebreken te denken, maar ook in talenten, vaardigheden en onontgonnen mogelijkheden bij onze cliënten. Aspecten van deze positief-psychologische insteek komen terug in het Good Lives Model van Ward, maar ook in het gebruiken van het voor de Nederlandse samenleving gevalideerde risico-taxatie instrument SAPROF. Op die wijze doet de FPA van de RvA-groep haar wezenlijke bijdrage verlenen aan de veiligheid en gezondheid van de gemeenschappen in Vught, Den Bosch en omstreken.

Het is dan ook met dankbaarheid dat ik constateer dat in de 21e eeuw deze grote voorganger Dirck Volkertszoon Coornhert, de terechte naamgever van een forensisch-psychiatrische instelling mag zijn.

Ik dank u voor uw aandacht.

Discussion

No comments yet.

Leave a comment

Archives